Een mijmering aan het water (lopend over het Strandeiland Harderwijk)

Van ver roept het baken boven het blikveld de aandacht. Ik loop er naar toe. Het kunstwerk bakent als een wakend oog langs de kustlijn van de oude stad. Aan de oevers zie ik nieuw ontgonnen grond. Een vreemd gevoel maakt zich van mij meester. Waar eerst het zoute water eeuwenlang tegen de stad aanbeukte, kabbelt nu zoet water als zoete omlijsting van geworven land. Liepen hier niet tot voor kort ganzen? Op een plek waar nu een smalle pad een weg baant door het water naar nieuw land? Het pad dat als een denkbeeldig rode loper, grijs en groen van kleur, over het water is uitgelegd is als een blijvend bijbels metafoor. Terwijl ik naar het nieuwe land loop voel ik me even een pionier in een nieuwe wereld. De inpoldering van een eiland als een kleine replica van de overkant. Ik loop verder over het nieuwe pad tot een reling mij een halt toeroept. Ik sta stil en tuur als een oude zeeman over het water op het voorsteven van een groot voor anker liggend schip. Ik draai me om. Ik voel me thuis als ik de bekende horizontekening zie van mijn stad.

Ik loop terug. Het strand voor me baadt zich nu aan het water en nodigt mij uit. Ik ga er naar toe, sta stil en draai om mijn as en creëer een nieuw Panorama Mesdag. De leegte vraagt om gevuld te worden en ik ga zitten in het zand. De ideeën komen en gaan en stapelen zich als kasseien op tot een stevig fundament dat weerstand biedt tegen grijze gedachten. In het klein komen en gaan golven en voeden mijn visioenen. Ik spits mijn oren. Van ver roepen andere badgasten van een naburig schiereiland om aandacht. Aan hun daaropvolgend gegrom merk ik dat ze die gekregen hebben. Op het oude land in de stille wei worden spelende honden blaffend toegeroepen. Ik sluit mijn ogen en waan me even in een zonverlichte zandstrand. Ik zie mijn vader een kuil graven en mijn moeder achter een windscherm zich insmeren met zonnebrandolie. Met een lentebries waait de realiteit weer binnen en ik ruik de zoete geur van het water.

Ik sta op. Op het nieuwe groene dek zie ik keurig in gelid een rij jonge bomen staan. Nog wat onwennig maar van kleins af aan onstuimig om te groeien. Bomen die straks verkoeling bieden voor bruingeoliede lichamen. Bomen die straks in een zomerschemer jonggeliefden lokken om hun gevoel van verbondenheid te bezegelen. Aan de voeten van hun stammen ligt het groene gras te wachten als plaveisel voor vertier. Door alle seizoenen heen. Ergens aan de kop van het strand wanen oude matrozenpetten en blauwe schipperstruien met maagdelijk witte broeken zich als eigenaren van een jacht aan de haven van Saint Tropez. Terwijl nog geen halfjaar daarvoor aan de rand van het eiland mensen kleumend de veters van hun hoge noren strikten. IJzig zijn ze de kou en vergetelheid in gegleden. De vier jaargetijden schalt permanent in de hoofden van iedereen die geen genoeg krijgt van het nieuwe land.

Met de passen die mij langzaam van het eiland wegvoeren, hoor ik mensen aria’s zingen, vastgelegd in olieverf of in nieuw hipstamatic beeld onder het wakend oog van het baken. Ik hoor koperen licks en grooves het eiland laten swingen. Ik zie acteurs in modern decor aloude scheepsdrama’s opvoeren. Ik zie toeschouwers nippen aan hun in koeltassen meegebrachte rosé, genietend van een streling van de laatste zomerstralen van de zon. Ik zie nachtbrakers in een gure herfstochtend hun slaap laten uitwaaien. Ik zie Nieuwjaarsduikers halfontkleed maar met kippenvel hun worst op hun voorhoofd het water in achterna rennen. Ik hoor een Prinsengrachtconcert haar klanken wijd verspreiden over het Wolderwijd. Ik zie troubadours de liefde van hun leven bezingen.

Mijn hoofd raakt vol, het eiland leeg en langzaam kom ik weer aan wal.

20140118-155512.jpg

20140118-155712.jpg

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s